GEDICHT
Is dit een mens
Gij die veilig leeft
In uw beschutte huizen,
Gij die ‘s avonds thuiskomt
Bij warme spijs en dierbare gezichten:
Bedenkt of dit een man is
Die werkt in de modder
Die geen vrede kent
Die vecht om een stuk brood
Die sterft om een ja of een nee.
Bedenkt of dit een vrouw is
Zonder haar en zonder naam
Zonder herinnering aan wat was
Met lege ogen en koude schoot
Als een kikvors in de winter.
Bedenkt dat dit geweest is:
Ik beveel u deze woorden.
Grift ze in uw hart.
Waar ge gaat waar ge staat
Bij het opstaan bij het slapen gaan:
Zegt ze voort aan uw kinderen.
Of uw huis begeve u,
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.
In uw beschutte huizen,
Gij die ‘s avonds thuiskomt
Bij warme spijs en dierbare gezichten:
Bedenkt of dit een man is
Die werkt in de modder
Die geen vrede kent
Die vecht om een stuk brood
Die sterft om een ja of een nee.
Bedenkt of dit een vrouw is
Zonder haar en zonder naam
Zonder herinnering aan wat was
Met lege ogen en koude schoot
Als een kikvors in de winter.
Bedenkt dat dit geweest is:
Ik beveel u deze woorden.
Grift ze in uw hart.
Waar ge gaat waar ge staat
Bij het opstaan bij het slapen gaan:
Zegt ze voort aan uw kinderen.
Of uw huis begeve u,
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.
-Primo Levi
ANALYSE
De bedoeling van Levi met dit gedicht is het besef doen ontstaan hoe goed wij als mens het hebben. Wij hebben een huis en mensen die ons dierbaar zijn. Zwervers op straat hebben dat niet. Soms vergeten wij dat ook zij gewone mensen zijn met gewone gevoelens en verlangens. Alleen zijn hun verlangens anders dan die van ons. Hun verlangens houden in wat wij voor lief nemen. Op het einde van het gedicht schrijft Levi 'Ik beveel u deze woorden'. Hij gelooft duidelijk sterk in zijn boodschap en wil dit ook overbrengen. Daarna zegt hij wat zal gebeuren als wij deze boodschap niet aan onze kinderen voortvertellen, en het bij wijze van spreken in onze hart griften.
Of uw huis begeve u,
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.
Ziekte verlamme u,
Uw nageslacht wende zich van u.
In andere woorden zullen wij lijden als de daklozen lijden als wij hun leed niet erkennen en respecteren.
GEDICHT
SLAAP
De oude wind beweent met as de gouden zee
daarop traag en treurend drijft de dag weg
het sterft het streng en trouw gesprek en een zucht
verheft zich tussen de donkere doornen
wit schichtig de tred van de maan
In de diepte en onder zwijgzaamheid
trekken toekomstige handen naar
het werk aan waters en aan de wortel.
In wolken echter rusten
nu overbodige ogen uit
hun ijle vleugels sluiten alom
in het sterstijve licht.
uit 'Alfabel' (1955) van Lucebert (1924-1994)
ANALYSE
De dichter Lucebert is een beroemde dichter en staat bekend voor zijn gedichten die onder de genre vallen van de vijftigers.
Dit gedicht bespreekt slaap op een zeer poëtische manier. Hij beschrijft de route van de oude wind, die over de zee heengaat in een oneindige ritme. Het gedicht werkt voor mij rustgevend, het geeft me het gevoel dat ik rustig kan gaan slapen. Een rustige nacht wordt hier omschreven, de sterren komen op in de hemel als overbodige ogen en de wind waait zachtjes.
De oude wind (omdat wind oneindig en oud is, het waait constant ergens) beweent met as de gouden zee. Het raakt de zee dus lichtjes aan, en de gouden zee glinstert in de ondergaande zon. Na zonsondergang begint het snel donker te worden, maar zonder de schoonheid van een gouden zon op de horizon, dus de overblijvende minuten van de dag zijn treurend en niet vrolijk; de dag sterft. Hierna verheft zich een zucht tussen de doornen, een eerste teken dat de nacht tot leven komt, en een frivole witte maan komt op een rustige tempo tevoorschijn en klimt hoog in de lucht.
Ondertussen trekken toekomstige handen aan waters en aan de wortel, hierbij wordt bedoelt dat de zon straks weer opkomt maar het is toekomstig want het is er nog niet.
In de wolken staan nu overbodige ogen of sterren te gluren door de wolken en zorgen voor een zekere licht.
3
GEDICHT
Brent Bridge
Een vreemd man, in een vreemd land.
En vaak is er niets dan dit:
Water en loof en het wit
Van zwanen, dicht bij de rand
Gras voor de bank waar hij zit,
En straks aan de overkant.
Een man die even leest,
Het stil begin van een lied,
Dan opkijkt en om zich ziet.
En iets in hem denkt, bedeesd:
Hoe vreemd, nog ken ik het niet,
En toch is het altijd geweest.
Vreemd, in dit vreemde land,
Alleen, met niets dan dit:
Water en loof en het wit
Van een zwaan die talmt bij de kant,
Dicht langs de bank waar ik zit,
wat avondzon op mijn hand.
P.N. van Eyck (1887-1954)
ANALYSE
De auteur uit volgens mij gevoelens van eenzaamheid in dit gedicht. Hij voelt zich een vreemdeling in het land waar hij zich bevindt en omschrijft hoe dit voelt. Het enige wat hij ziet is water en loof en het wit van zwanen in het meer. Hij zit aan een bankje aan een meer waarrond gras te vinden is.
In de volgende regels krijgen we te lezen: een man die even leest, het stil begin van een lied. Dit zijn voorbeelden van momenten van leegte, het creëert een rustige sfeer, maar wel eenzaam.
In de laatste paragraaf worden enkele regels van het begin van het gedicht herhaald voor nadruk. De avondzon op zijn hand sluit het gedicht mooi af.
In de volgende regels krijgen we te lezen: een man die even leest, het stil begin van een lied. Dit zijn voorbeelden van momenten van leegte, het creëert een rustige sfeer, maar wel eenzaam.
In de laatste paragraaf worden enkele regels van het begin van het gedicht herhaald voor nadruk. De avondzon op zijn hand sluit het gedicht mooi af.
4
GEDICHT
Deze lente gaat het toch weer
over jou hoewel ik er langzaamaan
wel moe van ben
moe van regen, wind, flarden
bedrieglijk blauw in de lucht,
vage beloften van het einde
van de kou.
Ik weet wel dat ik toch weer
van je hou, maar moeizaam soms,
met dat doelloze
van vogels die er van lijken
te houden in regen en wind
te blijven rondhangen
boven het land.
Rutger Kopland
Uit: 'Het orgeltje van yesterday'
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1968
ANALYSE
5
GEDICHT
Belofte
Zoals het blanke appelvlees
nog niet tevoorschijn gebeten,
zoals de grand cru in de fles
nog vol met gloed geweten,
Belofte
nog niet tevoorschijn gebeten,
zoals de grand cru in de fles
nog vol met gloed geweten,
zoals het eerste goede vers
nog enkel in het hoofd geschreven,
zoals jouw geschiedenis
nog niet met die van mij verweven,
nog enkel in het hoofd geschreven,
zoals jouw geschiedenis
nog niet met die van mij verweven,
zo is mij je oksel en je mond:
een geur, een onbetreden grond.
een geur, een onbetreden grond.
© Hilde Keteleer
uit: Al wat winter is en waar,
Wereldbibliotheek, Amsterdam 2001
uit: Al wat winter is en waar,
Wereldbibliotheek, Amsterdam 2001
ANALYSE
No comments:
Post a Comment